Klik op de afbeeldingen om deze te vergroten
Psychologie
Verschillende perspectieven
- Biologisch perspectief – nature (hersenen) en nurture
- Behaviouristisch perspectief
- Whole person perspectief = psychodynamisch (Freud) of Humanistisch (Maslow)
- Ontwikkelingsperspectief (Piaget)
- Socio cultureel perspectief
- Overige perspectieven.
Biologisch perspectief
Nature: Grote mond kan verklaard worden door onderontwikkelde frontaalkwab/hormonen. Amygdala (emoties) kan worden verklaard.
Nurture: leefstijl, niet juiste structuur in huis.
Behaviouristisch perspectief
- Klassieke conditionering (pavlov) Stimulus – respons
- Operante conditionering (Skinner) Stimulus - Respons – Consequentie
- Modelleren (Bandura) iemand heeft model gestaan voor gedrag (ouder)
Operante conditionering, 4 consequenties die Skinner onderscheidt
- Prettig positief effect
Er wordt iets aangenaams gegeven, positieve beloning
- Prettig negatief effect
Iets vervelends word weggenomen, negatieve beloning
- Vervelend positief effect
Er wordt iets vervelends gegeven, (straf, boete) positieve straf
- Vervelend negatief effect
Er wordt iets fijns weggenomen, negatieve straf.
Whole person: humanistisch perspectief
Maslow & Rogers: een mens is van nature goed en heeft alle potentie in zich om uit te groeien tot een persoon die een constructieve bijdrage kan leveren aan een maatschappij. Er hoeft alleen tegemoet te worden gekomen aan de basisbehoeften van de mens om deze potentie te kunnen ontwikkelen en steeds meer zichzelf te worden.
Whole person perspectief
psychodynamisch (Freud) psychoanalyse
persoonlijkheidsmodel: wil je de persoonlijkheid van iemand in kaart brengen dan dien je een beeld te hebben van de samenwerking tussen drie onderdelen van de persoonlijkheid:
- Id/es: de biologisch driften (plezier, lust, uitten agressie)
- Superego: normen waarden, ideaalbeeld, stem van geweten.
- Ego/ich: afwegen tussen id en superego
Socio cultureel perspectief
De mens ontwikkelt zich als een sociaal wezen. Hij wordt gesocialiseerd door invloeden van buitenaf.
Erikson de fasen humanistisch
Erikson beredeneerd dat de vorige fases goed zijn afgesloten om de rest ook af te ronden. Kan dus zijn dat de vorige fasen niet positief heeft afgesloten.
FASES VAN PIAGET
- Sensori motorisch 0-2 (IQ lager dan 20/25)
Diep, ernstig gehandicapt
Objectpermanentie, eenkennigheid
Functioneren zintuigen en motoriek (egocentrisme 1: onderscheid kind omgeving)
- Pre operationeel 2-7 (IQ 20/25 ernstig VB – 35/40 matig VB)
Hoeft niet meer alles aan den lijve te ondervinden, ontwikkelt symbolisch denken.
Centratie (egocentrisme 2: gebrekkig onderscheid fantasie en realiteit)
- Concreet stadium 7 – 11 (IQ 50/55 – 70 LVB)
- Eenvoudig combinatorisch denken
- Soms overdreven concreet (fantasie = kinderachtig)
- Verzamelen en interesse in omgeving
- Serieel denken
- Groeiend sociaal denken, reversibel denken wordt mogelijk
Meerdere invalshoeken, beter beeld realiteit.
- Abstract vanaf 12 (IQ 71-84 kan zwakbegaafd zijn)
- Belangstelling godsdienst
- Realiteit valt tegen
- Ik denk dat jij denkt
- Als- dan redeneringen
- Realiteit overstijgend (egocentrisme 3: wat ik denk, zo denkt iedereen, mensen die anders denken zijn fout) Realiteit valt vaak tegen en dat wordt nu begrepen.
Piaget onderscheidt 3 basale achter elkaar opvolgende patronen in de cognitieve ontwikkeling.
- Assimilatie: herhalen van oude schema’s
- Accommodatie: veranderen
- Adaptatie: nieuw evenwicht tussen oude schema’s en nieuwe
Begrippen
Halo- effect: het verschijnsel waarbij de aanwezigheid van een bepaalde kwaliteit, bij de waarnemer de suggestie geeft dat andere kwaliteiten ook aanwezig zijn.
Horn effect: het verschijnsel waarbij het oordeel van de waarnemer over een persoon negatief wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een (voor de waarnemer) ongunstig aspect bij deze persoon, ook bij de waarneming van mensen zal de context een grote rol spelen.
Sociale cognitie: principe van openheid, principe van nabijheid, principe van gelijkheid
Interne attributie: gaat dat je jezelf altijd de schuld
Externe attributie: De oorzaak komt door de ander. (bijv. leraar)
Fundamentele attributiefout: betekent dat ouder de fout van hans kan leggen bij de interne factoren (hans is geen goede jongen) Ze geeft zichzelf niet de fout. Ze kijk niet naar omstandigheden.
Conformisme: met wie trekt hij het meeste op? Met z’n vrienden.
Maak jouw eigen website met JouwWeb